Dr. Mirte Kuipers, universitair docent en hoofdonderzoeker aan het Amsterdam UMC, doet onderzoek naar preventie van roken. “Ik werk hier al sinds 2011. Tot voorkort altijd op projectbasis, wat betekende dat ik om de paar jaar subsidies moest aanvragen waarmee mijn aanstelling betaald kon worden.” Dankzij het sectorplan Medische en gezondheidswetenschappen ‘Versnellen op gezondheid’ heeft Mirte nu een vaste aanstelling.
Tekst en beeld: EMMA
“In mijn onderzoek naar preventie van roken houd ik mij vooral bezig met de vraag hoe we met beleidsoplossingen kunnen voorkomen dat mensen gaan roken of zorgen dat mensen stoppen met roken. Daarbij kijk ik zowel naar het landelijk beleid, bijvoorbeeld verkooppunten of de leeftijdsgrens van tabaksverkoop, als ook op kleinere schaal. Bijvoorbeeld hoe je een groepstraining om te stoppen met roken goed in een buurt kunt integreren, zodat ook kwetsbare mensen worden bereikt om te stoppen. Daarnaast doe ik de stagecoördinatie voor de master Gezondheidswetenschappen en geef ik werkcolleges bij de geneeskunde opleiding van het Amsterdam UMC.”
Vaste aanstelling gekregen
Mirte werkt al zo’n dertien jaar op de afdeling Public & Occupational Health van het Amsterdam UMC. “Ik wilde graag verder met mijn onderzoek naar preventie van roken en de afdeling wilde mij graag een vaste aanstelling geven, maar had daarvoor niet de financiële middelen. Tot de sectorplannen in beeld kwamen. Twee hoogleraren van de afdeling hebben plannen ingediend op het onderwerp preventie. Daarin is de preventie van roken een belangrijk onderdeel, want als we roken niet aanpakken, zal het haast onmogelijk zijn om gezondheidsverschillen tussen sociaaleconomische groepen met 30% te verkleinen voor 2040. Het ingediende plan werd goedgekeurd en zo heb ik alsnog een vaste aanstelling kunnen krijgen.”
SectorplannenHet huidige kabinet blijft middels de sectorplannen structureel investeren in wetenschappelijk onderwijs en onderzoek. Er zijn verschillende sectorplannen waarvan het sectorplan Medische en gezondheidswetenschappen ‘Versnellen op gezondheid’ er een is. Op deze manier zijn er ongeveer 1.200 nieuwe vaste posities binnen het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek gefinancierd. |
Meer rust en ruimte voor de inhoud
“Het geeft meer rust dat ik niet zomaar zonder baan kom te zitten”, legt Mirte uit. “En dat je niet meer achter de oproep voor subsidies hoeft aan te rennen en steeds maar moet voldoen aan eisen van subsidieverstrekkers. Het voelt minder gejaagd. Daardoor ben ik ook anders naar mijn werk gaan kijken. Ik zet nu meer in op de inhoud: wat wil ik weten en bijdragen? En ben minder gericht op waar kan ik subsidies halen, wat moet ik daarvoor doen en welke richting willen ze dat ik opga? Dat geeft vrijheid en voegt waarde toe aan het onderzoek. Het is vanuit de inhoud gedreven en ik kan het meer in samenwerking met de praktijk uitdenken."
Subsidieaanvragen voor onderzoeksgeld
De vaste aanstelling van Mirte betekent natuurlijk niet dat ze nu helemaal geen subsidieaanvragen meer hoeft te doen. “Als ik een project wil uitvoeren, heb ik nog steeds onderzoeksgeld nodig voor materiële kosten en personeelskosten voor promovendi en postdocs. Maar het scheelt enorm dat mijn salaris niet van die subsidies moet worden betaald. Daarbij kijk ik ook veel gerichter naar subsidies die bij mijn onderzoeksplan passen, in plaats van dat ik eerst naar de subsidieoproepen kijk en dan ga bedenken wat daarbij past. Omdat ik selectiever kan zijn, maak ik meestal ook meer kans om de subsidie te krijgen.”
Samenwerking en kruisbestuiving
Het andere doel van de sectorplannen is samenwerking stimuleren binnen en tussen universiteiten en ’universitaire medische centra (umc’s) en met elkaar scherpe keuzes maken over taakverdeling en profilering. “Naast het sectorplan gericht op inhoudelijke preventie werken we binnen het Amsterdam UMC ook aan een sectorplan gericht op methodologie van onderzoek naar preventie. Er werken verschillende afdelingen aan deze sectorplannen, waardoor we als één groot team hierop inzetten. Het mooie daarvan is dat je door die samenwerking meer gezamenlijke doelen krijgt en er ook meer kruisbestuivingen ontstaan tussen verschillende groepen die voorheen op eigen eilandjes werkten. We staan pas aan het begin van deze samenwerking, maar hierdoor hopen we dat de kennis die we opdoen ook op de juiste plek binnen de zorg, het onderwijs en de beleidspraktijk terechtkomt.”
Volgens Mirte is het belangrijk dat de sectorplannen kunnen worden uitgebreid of in ieder geval kunnen worden voortgezet. “In de wetenschap is weinig zekerheid. Je weet niet hoelang je ergens kunt blijven werken. Daardoor zien veel studenten en promovendi de wetenschap niet als een carrièrepad dat ze willen bewandelen. En dat vind ik zorgelijk.”