Van 1 juli 2023 tot 1 juli 2024 wordt in het hele koninkrijk extra aandacht besteed aan het slavernijverleden, en aan hoe deze geschiedenis vandaag de dag nog een rol speelt in het leven van mensen. Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is het coördinerend ministerie van het Herdenkingsjaar Slavernijverleden. Met de tentoonstelling Revolte: in verzet tegen slavernij brengt OCW via kunst en cultuur het Herdenkingsjaar Slavernijverleden onder de aandacht bij medewerkers en bezoekers. Deze tentoonstelling is tot stand gekomen door een samenwerking met de Kunstadviseurs van de Rijksoverheid en is gecureerd door CBK Zuidoost en is te zien in de etalage en hal van het ministerie van OCW.
De tentoonstelling Revolte: in verzet tegen slavernij eert mensen die zich hebben verzet tegen slavernij. Zo krijgt de geschiedenis een gezicht. De tentoonstelling toont kunstwerken en teksten van Serana Angelista, Quentley Barbara, Aspha Bijnaar, Fré Calmes, Monika Dahlberg en Maikel Deekman.
Op deze pagina lees je de biografieën van de verzetshelden én van de kunstenaars. De tentoonstelling en de teksten bieden geen volledig historisch overzicht van alle mensen die zich hebben verzet tegen slavernij. We hopen dat de expositie en de verhalen je inspireren om verder in de geschiedenis te duiken.
Biografieën, geschreven door Aspha Bijnaar
De koloniale geschiedenis van Nederland beslaat een periode van ruim 350 jaar en vond plaats op meerdere continenten. De biografieën vertellen over mensen die in de trans-Atlantische en Aziatische gebieden in verzet kwamen tegen slavernij en uitbuiting. De verhalen gaan over verschillende groepen mensen in verschillende gebieden. Zo zijn er verhalen over verzet van de Inheemsen in Suriname (Arybare), maar ook over verzet in de Verenigde Staten (Harriet Tubman) en de Molukken (Martha Christina Tiahahu). Het laatste verhaal gaat over de periode na 1863, toen mensen nog steeds werden uitgebuit door de Staat der Nederlanden, in dit geval door verplicht contractarbeid.
De biografieën zijn gebaseerd op verschillende bronnen. Vaak zijn deze eenzijdig, geschreven vanuit westers en koloniaal perspectief en gericht op datgene wat in hun ogen misging. Weinig is bekend over persoonlijke levens, karakters en emoties van de mensen die in verzet kwamen tegen slavernij. Wat wel bekend is, komt meestal uit mondelinge overlevering. Nog veel meer studie is nodig naar alle verschillende bronnen, waarbij aandacht is voor het perspectief van de slaafgemaakten.
De biografieën zijn geschreven door dr. Aspha Bijnaar. Zij is onafhankelijk onderzoeker, adviseur, schrijfster, conceptontwikkelaar, directeur van stichting Musea Bekennen Kleur en directeur van stichting Educatie Studio. Ze studeerde Sociologie. In 2002 promoveerde ze aan de Universiteit van Amsterdam. Bijnaar heeft als onderzoeker gewerkt aan diverse wetenschappelijke publicaties, tentoonstellingen en lespakketten op het gebied van slavernij, de erfenis en erfgoed van slavernij en de Tweede Wereldoorlog. Als directeur van Stichting Musea Bekennen Kleur, het landelijke samenwerkingsproject voor musea en erfgoedinstellingen, brengt Bijnaar tientallen instellingen samen om in actie te komen voor verduurzaming van diversiteit en inclusie in de Nederlandse erfgoedsector.
Klik op de namen in het uitklapmenu om de biografieën te lezen.
Biografieën
Een rookpluim tegen de helling van een van de heuvels van Sint Maarten herinnert ons aan het verhaal van de jonge slaafgemaakte vrouw One-Tete Lohkay, de nationale heldin van het eiland. Ouders wijzen hun kinderen graag het rookpluimpje aan: ‘Kijk, daar stookt One-Tete Lohkay nog steeds haar kampvuur.’ Daarna vertellen ze het intrigerende verhaal van deze vrouw. Zo wordt steeds een nieuwe generatie geïnspireerd door haar verhaal. Maar wie is One-Tete Lohkay? Deze jonge slaafgemaakte vrouw op Sint Maarten betaalt een hoge prijs voor haar verzet. Omdat zij niet in slavernij wil leven, neemt ze keer op keer de benen.
Erg ver komt een vluchteling niet op een eiland als Sint Maarten. Je neemt je toevlucht tot de heuvels, waar je in relatieve eenzaamheid verblijft tot je weer wordt opgepakt. De eilanden zijn te klein om hele gemeenschappen van gevluchte slaafgemaakten te herbergen. Verder moet, wie zich in de heuvels schuilhoudt, ook zien hoe die aan eten en kleding komt. Gevluchte slaafgemaakten leven doorgaans van de vissen en vogels die ze vangen. Groenten en kruiden verbouwen ze in een zelf aangelegde moestuin. Dit laatste is niet zonder gevaar, een moestuin kan namelijk hun schuilplaats verraden.
One-Tete Lohkay wordt steeds weer opgepakt, meedogenloos gegeseld, maar ontsnapt toch steeds opnieuw de plantage op zoek naar vrijheid. Haar slavenhouder straft haar voor haar standvastigheid en gaat over tot hardere actie. Met een kapmes snijdt hij één van haar borsten af. Haar naam One-Tete Lohkay betekent Lokhay met één borst. Gewond, maar vastberaden om in vrijheid te leven, vlucht ze na een poos wederom de heuvels in. Uit nieuwe bronnen weten we nu dat One-Tete Lohkay afdaalde naar bepaalde landerijen als Industry, Saunders, St. Peters, Marigot Hill en South Reward om voedsel en overige benodigdheden te stelen. Die neemt ze mee terug naar haar schuilplaats in de heuvels. Daar blijft ze in haar eentje en doet alles wat nodig is om een leven in vrijheid te leiden.
Over One-Tete Lokhay zijn er nog veel vragen: hoe oud was ze, hoe heette ze precies, aan welke plantage was ze verbonden, hoe en wanneer overleed ze? Dat melden de bronnen niet. Maar de verhalen over One-Tete Lohkay blijven ons leren hoe sterk, krachtig en dapper ze was, om in haar eentje de slavernij te ontvluchten en in vrijheid te blijven. De rookpluim bij de heuvel van Sint-Maarten staat symbool voor de moedige One-Tete Lohkay.
Wat is waar van het verhaal over een vrouw uit Afrika die 300 jaar geleden rijstzaden in haar vlechten draagt, om ze bij aankomst in Suriname te gebruiken om de slavernij te overleven? Onderzoek laat zien dat dit niet zomaar een mythe is. Deze vrouw heet Sapali, maar wordt door de marrongroep Ndyuka ofwel de Aukaners, waar ze deel van uitmaakt, respectvol Ma Sapa genoemd.
Zodra Afrikanen als slaafgemaakten naar de Surinaamse plantages worden gebracht, vlucht een aantal van hen weg, om een vrij leven te leiden in de bossen van Suriname. Daar stichten ze zelfstandige samenlevingen waar volwassenen en kinderen deel van uitmaken. Deze mensen noemen zich Marrons. Het leven in de bossen is voor Marrons onzeker: hoe overleef je de diepe en ondoorgrondelijke oerwouden vol gevaarlijke dieren en insecten? Waar het eten van onbekende en giftige gewassen tot de dood kan leiden en waar koloniale legers blijven jagen op voortvluchtige Marrons.
Vrouwelijke Marrons spelen in deze gemeenschappen een belangrijke rol in de overleving door voedsel of zaden mee te smokkelen of moestuinen aan te leggen. De vrouwen zijn vanouds verantwoordelijk voor het verbouwen van gewassen en voor de voedselvoorraad. Daarin zijn ze gewend vooruit te kijken. In Afrika al, waar ze vandaan komen, houden ze altijd rekening met aanvallen of ontvoeringen door vijandelijke groepen of kolonisten. Uit voorzorg nemen ze, als ze op weg zijn of op de vlucht moeten, gewassen of zaden mee.
Wetenschappelijke inzichten over het DNA van de vele rijstsoorten in Suriname toont aan dat sommige al sinds 1450 in West-Afrika worden verbouwd. De Baaka Alisi bijvoorbeeld is een rijstsoort die door de Aukaners wordt verbouwd langs de rivieren de Marowijne en de Lawa in Suriname. Oorspronkelijk komt deze soort uit de Ivoorkust. Onder de Aukaners bestaan diverse rijstsoorten die nog steeds voorkomen in West-Afrika. Het zijn rijstsoorten die namen dragen van de vrouwen Milly, Ma Pansa of Ma Sapa die de rijsthalmen meenamen.
Ma Sapa of Sapali is dus de naam van een rijstsoort. Een blijvende herinnering aan de kracht en intelligentie van Marronvrouwen in hun overlevingsstrijd.
Over de beginjaren van Untung, ook bekend als Surapati, doen vele verhalen de ronde. Wat we over hem weten, is dat hij als slaafgemaakte deel uitmaakt van het huishouden van de familie Cnoll, die heel chique woont aan de Tijgersgracht in Batavia. Pieter Cnoll, echtgenoot en vader, heeft Untung gekocht die daarmee zijn slaafgemaakte wordt. Utung is niet de enige slaafgemaakte in Batavia. Het merendeel van de bewoners bestaat uit slaafgemaakten afkomstig uit India, de Bengalen, Sulawesi en Bali.
Pieter Cnoll overlijdt in 1672. Als zijn weduwe trouwt met de Nederlandse advocaat Johan Bitter, ontstaat er spanning in huize Cnoll. Untung en de dochter van Bitter krijgen namelijk stiekem een relatie. Zodra dit uitkomt wordt Untung gevangengezet. Hij ontsnapt en vlucht de heuvels in met een aantal andere Balinezen. Zijn naam Untung verandert hij in Surapati, nadat hij zich bekeert tot de Islam. Surapati betekent ‘moedig tot de dood’. Surapati is inderdaad een moedig man, die zijn verdere leven strijdt tegen de VOC. Wat hem drijft is zijn grote afkeer van deze organisatie, wiens expansiedrift geen grenzen kent.
Strategisch zoekt Surapati bondgenootschap met sultan Amangkurat de Tweede van Mataram, een stad in Nederlands-Indië. Diens houding is ambivalent: hij vindt ook dat de VOC-bemoeienissen te ver gaan, maar is tegelijkertijd ook weg van de Europese uniformen en de exclusieve cadeaus die hij van VOC-lieden krijgt: klokken, verrekijkers en globes.
In 1685 raakt de maat echter vol voor de sultan. Aanleiding zijn de oorlogsbetalingen die de VOC eist in ruil voor militaire diensten. Amangkurat wendt zich tot Surapati en doet hem een aantrekkelijk voorstel: als Surapati bereid is VOC-kapitein François Tack te doden, zal de sultan hem in ruil daarvoor bescherming verlenen. Er wordt op het terrein van het paleis vervolgens een duel georganiseerd, waarin Surapati het zal opnemen tegen kapitein Tack en zijn officieren. Surapati toont zich een ware strijder en doodt kapitein Tack en een aantal van zijn beste officieren. Dit is een strategisch verlies voor de VOC. Maar niet voor Surapati. Die wordt rijkelijk beloond door Amangkurat: hij krijgt het regentschap van de havenstad Pasuruan en de eretitel Tumenggung Wiranegara, Schild en Gong, held van het land.
Het verlies valt de VOC zo zwaar, dat ze nog niet klaar kunnen zijn met Surapati. In 1706 wordt hij gedood tijdens een veldslag waarbij de Nederlanders, met de inzet van hun strategie van verdeel en heers, steun krijgen van de vorsten van Madoera, Soerabaja en Pakubuwono. Surapati’s dood wordt lange tijd stilgehouden door zijn eigen zonen, die doen alsof hij nog leeft. Maar na een jaar vinden de Nederlanders zijn graf. Hun wraak is zoet. Ze graven zijn lichaam op, steken het in brand en gooien de resten in zee. Dit alles geheel tegen de religieuze voorschriften van de Islam waartoe hij zich had bekeerd. Na zijn dood zetten veel strijders hun acties tegen de koloniale bezetters voort. Surapati wordt niet vergeten. In 1975 roept president Soeharto hem uit tot nationale held van Indonesië.
Furieus zijn de Inheemsen. Ze zijn erachter gekomen dat Nederlandse kolonisten voet zetten op Surinaamse bodem om het land te koloniseren. Maar de Inheemsen zijn niet van plan zich zonder slag of stoot van hun grond te laten verdrijven. Zij leven er immers al eeuwen, het is hún woon- en leefgebied. De Nederlanders zijn echter vastbesloten en gebruiken veel geweld om de Inheemsen te verdrijven.
Onderdeel van de kolonisatiestrategie van de Nederlanders is om naast verdrijving, ook handel te drijven met de Inheemsen om zo onderlinge verdeeldheid tussen de verschillende groepen te zaaien. In 1675 loopt de situatie uit de hand. De Inheemsen verenigen zich onder aanvoering van leider Arybare in een leger, onder de naam het Rode Leger. Andere leiders zijn Tonay, Sowana, Priyari en Kaikusi. Ze vechten een verbeten strijd uit met de koloniale troepen en weten niet van opgeven.
Als de partijen op 10 januari 1686 vrede met elkaar sluiten, heeft de oorlog 11 jaar geduurd. Gouverneur Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck en het Rode Leger nemen in het vredescontract op dat de Inheemsen niet langer tot slaaf mogen worden gemaakt. Ook maken ze afspraken over waar de kolonisten plantages mogen vestigen. Verder spreken de partijen af dat slaafgemaakten die de plantages ontvluchten om heil te zoeken in de oerwouden weer door de Inheemsen worden uitgeleverd. Uiteraard is ook een afspraak als deze onderdeel van het verdeel- en heersbeleid dat de koloniale machthebbers actief uitvoeren.
Veel is niet bekend over Inheemse leiders die met gevaar voor eigen leven zo lang weerstand hebben geboden. Maar volgens mondelinge overlevering deden zij een beroep op water- en bosgeesten en natuurlijke krachten om vijanden de dood in te jagen. Ondanks dat er weinig bekend is over Arybare, wordt zijn herinnering door deze verhalen levend gehouden.
Op de top van de Blue Mountains in Jamaica wonen vandaag de dag Marrons die verwant zijn aan de enige vrouwelijke nationale held die Jamaica vooralsnog kent: Queen Nanny, ook wel Nanny van de Marrons. Wanneer ze precies heeft geleefd, is niet vastgelegd in bronnen, maar volgens de verhalen is ze heel oud geworden. Een hoge leeftijd behalen is een mijlpaal voor slaafgemaakten die onder het juk van uitbuiting, dwangarbeid, geweld en menselijke ontering leefden.
Wie is Queen Nanny? Zij is een Jamaicaanse vrouw die een zware guerrillaoorlog ontketent tegen de Britse overheersing op het eiland. Om de slavernij te ontvluchten, duiken slaafgemaakten diep de dichtbegroeide, ondoorgrondelijke Blue Mountains in om als Marrons een leven te leiden in vrijheid. Met regelmaat voeren Britse soldaten expedities uit om de Marrons terug te halen. Maar dat pikken ze niet. Zij bieden dus felle weerstand onder aanvoering van Queen Nanny.
Alles wat we weten over de rol van deze dappere vrouwelijke guerrillaleider komt voort uit de verhalen die Marrons generatie op generatie aan elkaar doorgeven. Omdat er niet veel schriftelijke bronnen zijn over Queen Nanny spreekt ze steeds meer tot de verbeelding. Onbeantwoorde vragen over haar: is ze geboren in het huidige Ghana of in Jamaica? Is ze nooit tot slaaf gemaakt, doordat ze meteen na aankomst ontsnapte? Wat over haar wordt verteld, is dat ze een hardvochtig leider is van het leger Marrons op Jamaica. Nanny opereert met militaire bekwaamheid en gebruikt volgens de verhalen bovennatuurlijke krachten. Ondanks jarenlange oorlogsvoering lukt het de Britten niet om de Marrons op Jamaica te verslaan en lijden ze grote verliezen.
De Britten capituleren en sluiten op 20 april 1740 een vredesverdrag met de Marrons op Jamaica. Via dit verdrag verleent de Britse koloniale overheid hen de vrijheid en schenkt 500 hectare land aan Nanny en haar medestrijders. Op dit stuk grond, hoog in de Blue Mountains, bouwen Nanny en de haren een dorp dat nu nog steeds bestaat onder de naam Moore Town of New Nanny Town.
Elk jaar op 20 april vieren de inwoners feest ter herdenking van het verdrag dat hun vrijheid gaf. Queen Nanny leeft niet meer, maar haar rustplaats wordt vandaag de dag nog vereerd. De Jamaicaanse overheid heeft haar in 1975 uitgeroepen tot vooralsnog de enige nationale vrouwelijke held. Er is op Jamaica een standbeeld voor Nanny opgericht en Nanny’s beeltenis is vereeuwigd op het biljet van 500 dollar.
Een jongeman in West-Afrika heeft een hoge positie aan het hof van het koninkrijk Allada in wat nu Benin heet. Het leven lacht hem toe, totdat hij en zijn vrouw worden ontvoerd en tot slaaf gemaakt. Ze komen terecht in Haïti op de plantage Bréda in Cap Haïtien. Het is 1744. Op plantage Bréda bevalt de vrouw van een jongen die meteen bij zijn geboorte ook een slaafgemaakte is. Deze jongen is Toussaint L’Ouverture. Hij zal uiteindelijk niet op het veld, maar in het huishouden van de plantage-eigenaar te werk worden gesteld.
Toussaint is een intelligente jongen. Dat merken de eigenaar en zijn familie dan ook al gauw op. Ze leren hem Frans in woord en geschrift, en leiden hem op tot koetsier en ruiter. Later in zijn leven ontwikkelt hij zich tot generaal van een groot leger en wordt hij geridderd door de Spaanse koning. Uiteindelijk is L’Ouverture de man die de Haïtiaanse Revolutie leidt. Hoe kan het gebeuren dat een jonge slaafgemaakte in relatief korte tijd de Haïtiaanse Revolutie ontketent? Daarvoor duiken we eerst kort in de geschiedenis van Haïti.
Spaanse kolonisten veroveren het eiland Haïti begin 16e eeuw. Na een hevige strijd met de Spaanse Kroon wordt het eiland een kolonie van Frankrijk. Spanje blijft echter het bezit claimen over het eiland dat ze Hispaniola noemen. Om uit deze machtsstrijd te komen, gaan de partijen uiteindelijk over tot een vredesverdrag dat in Rijswijk, Nederland in 1697 wordt afgesloten. Daarin wordt beslist dat Spanje het oostelijk deel krijgt en Frankrijk het westelijk deel.
Franse kolonisten laten in Haïti koffie- en suikerplantages aanleggen door slaafgemaakte mensen uit Afrika. De naam Haïti (vanouds Ayiti) verandert Frankrijk in Saint Dominique. De Fransen maken kapitale winsten met de opbrengsten van koffie en suiker, maar voor de slaafgemaakten zijn de leefomstandigheden onbeschrijfelijk erbarmelijk: binnen een jaar sterft de helft aan uitbuiting, uitputting, zelfmoord of fysiek geweld.
Als in Frankrijk in 1789 de Franse Revolutie uitbreekt, weerklinkt de echo hiervan tot in de uiterste hoeken van de slavengemeenschap op Saint Dominique. Maar ook daarbuiten, tot in Curaçao en andere delen van het Caraïbisch Gebied.
In 1791 komen de slaafgemaakten massaal in opstand tegen de slavernij. L’Ouverture is dan 33 jaar, inmiddels een vrij man die in de jaren 1770 vrijkwam. Daarmee maakt hij deel uit van een kleine groep vrije mensen van kleur op het eiland. Ondanks het feit dat deze vrije mensen bovenaan staan in de hiërarchie van slaafgemaakten, worden ze dagelijks gekleineerd door de Franse kolonisten. Als deze groep besluit in opstand te komen, sluit L’Ouverture zich daarbij aan. Het is inmiddels een grote groep vrijen en slaafgemaakten van maar liefst 100.000 strijders. L’Ouverture maakt van hen een strategisch en effectief leger. Ze verbranden huizen, vernietigen plantages en vermoorden een aantal witte overheersers. Nadat L’Ouverture zijn rivalen heeft verslagen, wordt hij de leidende politieke figuur over het gebied Hispaniola, waar Saint Dominique onder valt.
Na zijn overwinning geeft Toussaint in 1801 meteen een verklaring uit in een grondwet waarin staat dat hij levenslang gouverneur-generaal is van Saint Dominique. Daarbij legt hij grondwettelijk vast dat slavernij voor altijd is afgeschaft. Dat slaafgemaakten met succes hun eigen vrijheid uitroepen is een unicum in de geschiedenis. Als reactie hierop verleidt Napoleon L’Ouverture om naar Frankrijk te komen. Dit is een list van Napoleon, want daar wordt L’Ouverture meteen gevangengezet. Hij overlijdt op 8 april 1803 aan een verwaarloosde longontsteking in de gevangenis van Fort de Joux in Doubs. Tragisch ook, omdat Toussaint net niet meer meemaakt hoe zijn militaire medestander Jean-Jaques Dessalines op 1 januari 1804 de onafhankelijkheid van Saint Dominique uitroept.
De oorspronkelijke naam van het land, Haïti, wordt meteen in ere hersteld. Wat nooit is gecompenseerd, is de prijs die de dappere Haïtianen betaalden voor hun zelf bevochten vrijheid. Integendeel, uit rancune legt Frankrijk de Haïtianen 20 jaar na hun onafhankelijkheid een schuld op van 125 miljoen gouden francs. Dit bedrag ziet Frankrijk als een compensatie van het verlies van winsten die het land had kunnen verdienen aan de handel en uitbuiting van Afrikaanse mensen. Om geopolitieke redenen kan Haïti deze schuld niet naast zich neerleggen. Haïti gaat tot 1974, dus 122 jaar lang, gebukt onder de aflossing. Tot vandaag de dag is het een van de armste landen ter wereld.
Geen fort dat zo tot de verbeelding spreekt als Fort Buku. Dit fort ligt in het kustgebied van Commewijne, diep in de oerwouden van Suriname. Slaafgemaakten die zijn gevlucht, hielden zich op in dit zelfgebouwde fort. Het is een versterkte nederzetting, afgezet door een aaneengesloten rij ingegraven puntige palen en het is bewust gebouwd in een moerasachtige omgeving. Daar proberen vluchtelingen in vrijheid te leven. Vandaag de dag noemen hun nazaten zich Marrons. Met de naam buku, stof, geven de gevluchten aan dat ze liever tot stof zouden vergaan, dan zich over te geven aan de koloniale machthebbers. Vanuit het fort voeren zij een hardvochtige strijd met de koloniale troepen die voortdurend op hen jagen.
De naam van de inmiddels legendarische verzetsstrijder Boni is voorgoed verbonden aan dit fort. Dat geldt ook voor zijn medestanders Baron en Jolicoeur. Wat we van Boni weten, komt vooral voort uit de mondelinge overlevering. Boni is in de oerwouden van Suriname geboren, nadat zijn moeder, zwanger van een witte kolonist, gevlucht was van plantage Barbakoeba (Anna’s Zorg). In de bossen vindt ze heil bij de Aluku Marrons, waar Boni het levenslicht ziet. Naast de Aluku zijn er nog andere Marrongroepen elk met de eigen benamingen als de Kwinti, de Ndyuka, de Matawai (Maruariërs), de Paramakaners (Paamaka) en de Saramakaners (Saamaka).
Asikan Sylvester, ook bekend als Aluku, is leider van deze Aluku-Marrons. Hij traint de mannen om te vechten en ontwerpt verdedigingsstrategieën om iedereen veilig te houden. In 1765 volgt Boni Aluku op en zet Aluku’s strijd voort. Hij en zijn manschappen trekken daarbij regelmatig naar de plantages om die te plunderen: ze maken daarbij voorraden, gereedschappen en wapens buit. Ze bevrijden ook honderden mannen en vrouwen uit slavernij, die ze meenemen naar hun dorpen in de bossen. Zo slagen Boni en de zijnen er in 1772 in om 70 slaafgemaakten van plantage Poelwijk te bevrijden. Door deze en andere successen sluiten meer slaafgemaakten zich aan bij dit leger. Boni krijgt versterking van twee andere leiders: Baron en Jolicoeur,
Samen brengen Boni, Baron en Jolicoeur gevoelige slagen toe aan de koloniale gevestigde orde. De plundertochten en strafexpedities kosten de kolonisten namelijk handenvol geld. Als reactie op de sterke verdedigingstactieken van de Marronstrijders, richten de koloniale machthebbers een leger op, de Zwarte Jagers. Dit leger bestaat uit 300 slaafgemaakten die door de belofte van geld en vrijheid bereid zijn het op te nemen tegen hun gevluchte broeders in de bossen. Het leger krijgt de bijnaam Redi Moesoe, vanwege de rode mutsen die deze soldaten dragen. De soldaten doen er zeven maanden over voordat ze het geheime pad vinden dat naar fort Buku leidt.
Op 20 november 1772 veroveren de koloniale troepen het fort. Ze vernietigen meteen alle dorpen en kostgronden die de Marrongemeenschappen daar hebben aangelegd. Boni vlucht met een deel van zijn leger nog dieper de bossen in. Vandaaruit vechten ze nog 16 jaar lang tegen de koloniale troepen. De militaire weerstand van de Marrons verrast: ze hanteren stevige, vernuftige en vernieuwende guerrillatactieken. Als reactie daarop laten de koloniale machthebbers militair strategen komen uit Europa. Bekende namen als kolonel Louis Henri Fourgeoud en John Gabriel Stedman voeren militaire acties uit om de Marrons te verslaan.
Op 19 februari 1793 wordt Boni verraden en gedood door de leider van de Ndyuka Marrons, kapitein Bambi Kukudyaku. Kukudyaku is door gouverneur Jurriaan François de Frederici onder grote druk gezet om Boni te vermoorden. Werkwijzen van verdeel en heers passen de koloniale machthebbers regelmatig toe om slaafgemaakten tegen elkaar op te zetten, opdat ze geen of onvoldoende eenheid kunnen vormen. Na zijn daad hakt Kukudyaku Boni’s hoofd af als bewijsstuk. Als deze trofee in een korjaal, een soort kano, via de Marowijnerivier naar de gouverneur in Paramaribo wordt gebracht, valt het plotseling in het water. Volgens de mondelinge overlevering is het hoofd zelf uit de korjaal gesprongen, de diepte in. Boni heeft zich zelfs na zijn dood nooit overgegeven. Het verhaal van de held Boni en de zijnen wordt al eeuwen doorverteld.
Cuffy en Atta zijn de namen van de dappere mannen die op Berbice in opstand komen tegen de slavernij. Maar ook de namen Cosala, Accabre, Akara en Goussari moeten we onthouden. Berbice, het huidige Guyana, was in de 18de eeuw een kolonie van Nederland.
Ook op Berbice is het leven in slavernij onmenselijk. Een aantal slaafgemaakten weet met succes te vluchten en zoekt heil in de diepe binnenlanden van Berbice. Daar stichten ze dorpen om in vrijheid te leven als Marrons.
Al heel lang hebben de Nederlandse kolonisten afspraken met de Inheemsen, dat zijn de oorspronkelijke bewoners van Berbice, de Arowakken en de Cariben. Deze afspraken zijn een bron van ergernis en conflict. Een van die afspraken is dat de oorspronkelijke bewoners de gevluchte slaafgemaakten weer aan de kolonisten uitleveren voor geld.
Daarom komt een aantal slaafgemaakten op 23 februari 1763 in opstand tegen de Nederlandse overheersers. Cuffy en Atta spelen in deze opstand een belangrijke rol, naast Cosala, Accabre, Akara en Goussari. Ze werken nauw samen en werven meer manschappen. Dit laatste gaat niet zonder slag of stoot. Wie niet mee wil strijden, wordt door de verzetsleiders gedwongen. Zo worden bijna alle slaafgemaakten in Berbice meegetrokken in een strijd tegen de koloniale overheersing die maanden duurt. De legers verwoesten plantages, steken huizen in brand en vernietigen suikermolens.
De kolonisten doen op hun beurt alles wat in hun macht ligt om te ontkomen aan de woede van de slaafgemaakten. Ze zoeken dekking op plantages en in forten. De opstand, die duurt van februari 1763 tot juli 1764, gaat de geschiedenis in als de langdurigste en grootste opstand in het Caraïbische Gebied in de 18de eeuw.
Vredesvoorstellen die Cuffy voorlegt aan de kolonisten leiden tot niets. Inmiddels leiden de strijders honger, raken ze uitgeput en ontstaat er onderling wantrouwen. Omstandigheden die een voedingsbodem vormen voor de onenigheid die er ontstaat over de te volgen strategie. Ook worden de verzetsleiders onderling tegen elkaar uitgespeeld. Verdeel en heers is immers de strategie van kolonisten om de eenheid onder slaafgemaakten te doorbreken. Als gevolg hiervan leveren een paar leiders hun strijders uit, zodat die kunnen worden ingerekend.
Het duurt nog maanden voordat Cuffy, Atta en de andere leiders gevangen worden genomen. De omvang van deze oorlog eist uiteindelijk zijn tol bij de opstandelingen, bij wie er veel doden vallen. Ruim 1800 slaafgemaakten worden vermoord. De kolonisten zijn extra tevreden met de gevangenneming van Atta, die gezien wordt als de wreedste van alle verzetsstrijders. Bovendien heeft hij persoonlijk veel kolonisten vermoord. In 1764 worden ongeveer 140 strijders publiekelijk geëxecuteerd. Beulen binden Atta vast aan een paal en bewerken hem met gloeiende tangen. De marteling duurt drie uur. Een halfuur daarna overlijdt hij. Op Berbice zijn Cuffy, Atta en de genoemde verzetsleiders inmiddels nationale helden. Op Berbice is een monument voor Cuffy opgericht.
Hoe worden souvenirs van bemanningsleden van een VOC-schip, dodelijke steekwapens voor slaafgemaakten in een grote slavenopstand aan boord van dat schip? In 1765 vertrekt het VOC-schip De Meermin van Kaapstad naar Madagascar om slaafgemaakten te halen. Nederlandse slavenhandelaren zijn sinds 1652 actief op deze route en hebben al duizenden mannen, vrouwen en kinderen gekocht om ze in slavernij te brengen. Naast Madagascar halen ze mensen uit Maleisië, India, Java en Japan. De leiding van het schip De Meermin, dat in Amsterdam is gebouwd, is in handen van Gerrit Christoffel Muller. Aan boord bevinden zich ook opperkoopman Johan Crause en zijn assistent Olof Leij.
Aangekomen in Madagascar worden de koopman en de lokale handelaren het gauw eens over de aankoop van 140 slaafgemaakten. Met al deze mensen plus 60 bemanningsleden aan boord, vaart De Meermin op 20 januari 1766 de zee op in zuidwestelijke richting. De slaafgemaakten worden op het bovendek aan het werk gezet om de vervuilde assegaaien schoon te maken. Assegaaien zijn een soort speren. De bemanning heeft ze als souvenirs gekocht in Madagascar.
Op dinsdag 18 februari 1766, wordt een moment van onoplettendheid Crause fataal. Twee van de gevangenen, Massavana en Koesaij zien hier hun kans en storten zich op de bemanning. In hun kielzog een grote groep medegevangenen. Gewapend met de assegaaien steken ze een aantal bemanningsleden dood, waaronder Crause. Muller is gewond, maar weet zich met ongeveer 30 bemanningsleden in veiligheid te brengen. De gevechten bovendeks gaan uren door. Veel matrozen worden vermoord en direct overboord gegooid door de Afrikaanse gevangenen.
Omdat Muller zich verscholen houdt, is het assistent Olaf Leij die de leiding neemt over het schip. Hij begint onderhandelingen met de opstandelingen. Een belangwekkend detail is dat er onder de bemanning die zich schuilhoudt vrouwelijke slaafgemaakten zijn. Zij worden bovendeks gestuurd om met hun landgenoten te gaan praten. Omdat de slaafgemaakten het schip niet weten te besturen, gaan ze er mee akkoord dat de bemanning hen terugbrengt naar Madagascar. Maar hun vertrouwen wordt geschaad, wanneer het schip noordwestelijk koerst naar Struisbaai, richting het vasteland.
De Afrikanen vertrouwen het dan ook niet meteen wanneer ‘land in zicht!’ klinkt. Daarom laat slechts een deel van hen zich in twee sloepen naar het vasteland brengen. Daar openen bondgenoten van de bemanning onmiddellijk het vuur op hen met doden tot gevolg. De opstandelingen delven het onderspit, waardoor ze zich uiteindelijk naar het vasteland laten brengen. Daar in Kaapstad worden ze meteen in slavernij gebracht om te werk te worden gesteld. De balans van de opstand: in totaal vinden veertig gevangenen en dertig bemanningsleden in deze strijd de dood. De strijders Massavana en Koesaij worden levenslang vastgezet op Robbeneiland.
Massavana en zijn medestrijders zijn nationale helden van Zuid-Afrika.
Prins Diponegoro wordt geboren als Raden Mas Ontowiryo. Hij is de zoon van de sultan van Yogyakarta, die het kind verwekte bij zijn minnares. Ondanks dat zijn vader daarna nog twee zonen krijgt bij zijn wettelijke echtgenote, is Diponegoro de rechtmatige opvolger van zijn vader. Zijn halfbroers doen pogingen om Diponegoro de toegang tot de troon te ontzeggen, maar hij blijft vechten voor zijn positie. Desondanks komt zijn jongere halfbroer Hamengkubuwono IV op de troon. Die overlijdt echter plotseling op 21-jarige leeftijd na het eten van een maaltijd. Alle verdenking valt op Diponegoro, die gevangen wordt gezet. Hij verklaart echter dat de rijksbestuurder Danoerejo verantwoordelijk is voor de dood van Hamengkubuwono en gaat vrij uit.
In de daaropvolgende periode zijn er diverse ontwikkelingen rond de opvolgingskwestie aan het hof van Yogyakarta. Het gebied Yogyakarta staat onder Nederlands-Indisch beheer en wordt door de Javaanse adel bestuurd. Diponegoro heeft een grote aversie tegen de Nederlandse overheersing, onder meer, omdat ze verschillende privileges van de Javaanse adel afschaffen. Daar komt bij dat de bevolking al jaren geteisterd wordt door grote aanhoudende droogte en misoogsten. Het broeit onder de Javanen.
In 1825 ontketent prins Diponegoro een grote opstand tegen het Nederlands-Indische bestuur. Het is het begin van de Java-oorlog die hij zelf leidt. Het Nederlandse bestuur, behoorlijk geschrokken van de opstand, stuurt luitenant-generaal De Kock om de oorlog de kop in te drukken. De interventie loopt op niets uit. De Java-oorlog zal nog vijf jaar lang doorgaan, met als trieste balans ongeveer 200.000 gesneuvelde Javanen tegen 15.000 militairen. De Javanen delven uiteindelijk het onderspit. Op 9 februari 1830 geeft Diponegoro de strijd op. Hij wordt gevangengenomen en verbannen. Vandaag de dag is Diponegoro een van de nationale helden van Indonesië. In Jakarta staat een standbeeld van hem.
“Heer Pater, komen alle menschen niet voort uit één vader, Adam en Eva? Heb ik kwalijk gedaan, dat ik twee en twintig mijner medebroeders verlost heb uit de boeien, waarin zij onrechtvaardig geworpen waren? Heer Pater, de Fransche vrijheid heeft ons slechts tot kwelling gediend. Als iemand onzer gestraft werd, voegde men hem toe: ‘Zoek jij ook je vrijheid?[…]’Eens werd ik vastgebonden, ik riep zonder ophouden om genade voor een armen slaaf en toen ik ten laatste losgemaakt werd, golfde het bloed mij uit den mond. Ik wierp mij op de knieën en riep tot God: ‘O, Goddelijke Majesteit! O, zuiverste Geest! is het dan Uw wil, dat wij zoo mishandeld worden?’ Ach Pater, men draagt meer zorg voor een beest; als een beest een poot breekt, wordt het ten minste genezen.’*
Onvergetelijke woorden van de legendarische Tula, die Curaçao wil verlossen van de slavernij die Nederland daar met straffe hand voert. Tula weet samen met zijn verzetsbroeders Bastiaan Carpata, Louis Mercier en Pedro Wacao een leger van tweeduizend slaafgemaakten te vormen. Van 17 augustus tot 19 september 1795 trekken ze ten strijde. Een speciale rol speelt zijn vriendin Sablika, die in een brief duidelijk maakt waar zij staat: zij vecht mee in de strijd tegen slavernij. Wat is er precies aan de hand?
Op plantage Knip, ofwel Kenepa, legt een vijftigtal slaafgemaakten het werk neer. De staking is georganiseerd door Tula, die contact heeft met de Franse generaal Benoit Joseph André Rigaud. Rigaud is een militair die te Saint Dominique, het huidige Haïti, de slavenopstand ondersteunt. Tula en zijn strijders delen hun slavenhouder, Caspar Lodewijk van Uytrecht mede dat ze niet meer voor hem willen werken. Hardhandig bevrijden ze een aantal lotgenoten die opgesloten zitten nadat die gewelddadig zijn gegeseld in opdracht van de slavenhouder. Tula voert aan dat nu de Fransen de slavernij op Saint Dominique hebben afgeschaft, alle slaafgemaakten op Curaçao ook vrij moeten zijn. Nederland is in 1794 immers bezet door Frankrijk. Daarmee zouden voor hen dezelfde rechten moeten gelden.
Tula, Sablika en tientallen medestanders gaan op 17 augustus 1795 het hele eiland over om slaafgemaakten te bevrijden. Die voegen zich vervolgens bij hen. Binnen afzienbare tijd telt het leger 2000 mensen. Ze trekken te voet naar Willemstad om te praten met Gouverneur De Veer. Tula is een goed geïnformeerd man, spreekt meerdere talen en is welbespraakt. Vrijheid van slaafgemaakten en gelijkheid voor iedereen zijn de zaken waarvoor hij strijdt.
De koloniale machthebbers die de opstand willen beëindigen, vormen een Koloniale Raad. Ze sturen diverse gezanten naar Tula om te onderhandelen. Een van de gezanten is de franciscaner pater Jacobs Schinck. Als Tula niet in wil gaan op de eisen om de opstand te stoppen en terug te gaan naar de plantages, wendt pater Schinck zich tot Sablika met het verzoek ‘de mannen in toom te houden’. Zij schrijft hem terug: "Jullie hebben ons misschien uit de jungle gehaald, maar het is jullie niet gelukt de jungle uit ons te halen. Wij willen ernaar terug." Tot slot stelt ze hem de gewetensvraag hoe slavenhouders slaafgemaakte vrouwen en kinderen kunnen vermoorden, terwijl velen relaties met ze onderhouden. Het gaat ook om – al dan niet gedwongen – seksuele relaties.
De onderhandelingen van Tula leiden niet tot het gewenste resultaat. Als reactie op de standvastigheid van de slaafgemaakten gaan de koloniale troepen over tot harde actie. Ze slaan de opstand neer, waarbij ze alle leiders gevangennemen en doden. Tula binden ze vast aan een kruis om vervolgens al zijn botten te breken met een ijzeren staaf. Dan verbranden ze zijn gezicht, waarna ze zijn hoofd afhakken. De afgehakte hoofden van alle leiders worden op een spiets geplaatst ter afschrikking van de andere slaafgemaakten. Hun lichamen worden verzwaard en in zee gegooid.
Tula is vandaag de dag uitgegroeid tot het symbool van verzet tegen de slavernij. Niet op 1 juli herdenken de Curaçaoënaars de afschaffing van de slavernij, maar op 17 augustus, de dag dat Tula opstond en streed. In 2023 is Tula door de Nederlandse overheid postuum gerehabiliteerd.
* Citaten uit: Het verslag van Jacobus Schinck over zijn gesprek met Tula, 1795. Nationaal Archief, Den Haag, 1.05.12.01, inv.nr.105, folionr.769.
Wie is de jonge Molukse vrouw die op 17-jarige leeftijd in opstand komt tegen de koloniale Nederlandse overheersing op de Molukken? Haar naam is Martha Christina Tiahahu. Ze ziet het levenslicht rond 1800 op het eiland Nusalaut, in het dorp Abubu. Haar moeder overlijdt vroeg, waardoor haar vader de zorg op zich neemt.
Als tienermeisje maakt ze mee hoe de Molukkers zich verzetten tegen de agressieve inname van hun gebieden door Nederlandse kolonisten. Haar vader Paulus Tiahahu en medestander kapitein Pattimura zetten een groot volksleger op. De beide mannen staan zelf aan het hoofd van dit leger. In diverse gebieden om en rond Saparua vechten ze met de koloniale eenheden bloedige veldslagen uit.
Martha Christina wil niet meer vanaf de zijlijn toekijken, dus treedt ze zelf toe tot de guerrilla-eenheid van haar vader. Dit is zeer tegen zijn wil, maar Martha Christina is vastbesloten. Gewapend trekt ze zij aan zij met de mannen ten strijde. Op 17 mei 1817 behalen ze met de verovering van Fort Duurstede op Saparua een belangrijke overwinning. Paulus Tiahahu en kapitein Pattimura verklaren daarop dat ze zich niet meer zullen onderwerpen aan het Nederlands koloniale recht. Met medestanders als Hehanusa zetten ze het verzet op het eiland Nusalaut voort.
Het koloniale leger slaat terug, waarbij het meedogenloos hard optreedt tegen de strijders en vermeende dissidenten. Na zes maanden oorlog voeren neemt de strijd een noodlottige wending. Op 12 november 1817 lokt het koloniale leger Paulus Tiahahu en kapitein Pattimura in een hinderlaag die ze met de dood bekopen. Daarbij wordt ook Martina Christina gevangengenomen. Zij wordt niet gedood, maar op de boot gezet naar Java als banneling. Uit verzet en uit intens verdriet over de dood van haar vader weigert ze voedsel en medicijnen tot zich te nemen. Als ze op 2 januari 1818 aan boord sterft, gooit de bemanning haar lichaam over boord.
In 1977 wordt op Karang Panjang te Kota Ambon een standbeeld onthuld voor Martha Christina Tiahahu. Een tweede standbeeld krijgt ze op een plek waar ze kan uitkijken op haar geboortedorp Abubu.
Wanneer Harriet Tubman op ruim negentigjarige leeftijd overlijdt, heeft ze een leven achter de rug dat altijd in het teken heeft gestaan van verzet tegen onrecht. Haar naam is bijna synoniem geworden aan The Underground Railroad, waarover straks meer.
Harriet Tubman wordt geboren in slavernij. Ze wordt als jong meisje aan het werk gezet in het huishouden van verschillende slaveneigenaren. Op een dag krijgt Harriet een groot stuk staal tegen haar hoofd. Fysiek wordt ze nooit meer de oude. Duizeligheid, epileptische aanvallen en overmatige slaperigheid teisteren haar voortdurend, waardoor ze overdag wel eens zomaar in slaap valt. Omdat de eigenaar vindt dat hij haar niet meer volop kan inzetten, maakt hij plannen om haar te verkopen. Hierop besluit Harriet te vluchten via The Underground Railroad.
The Underground Railroad is geenszins een spoorweg, laat staan een ondergrondse spoorweg. Het is de codenaam voor een netwerk van zwarte en witte abolitionisten en gevluchte slaafgemaakten. Zij zorgen ervoor dat mensen die de slavernij zijn ontvlucht, onderdak vinden bij gezinnen uit het netwerk: de zogenaamde stations. Deze gezinnen nemen de vluchtelingen in huis en doen vervolgens alsof zij hun eigen slaafgemaakten zijn. Gidsen die de codenaam ‘conducteur’ dragen, brengen de vluchtelingen ‘s nachts en te voet steeds naar een ander gezin of station, tot ze uiteindelijk terecht komen in staten die de slavernij al hebben afgeschaft.
Voorwaarde voor succes van The Underground Railroad is dat de gehele route bij niemand bekend is: de betrokkenen kennen slechts een paar stations waar ze vluchtelingen naar verwijzen of naartoe brengen. Dit om het slavenvangers extra moeilijk te maken om slaafgemaakten te vinden. Overal zijn namelijk slavenvangers actief die bereid zijn slaafgemaakten voor grof geld weer terug te brengen naar de slavenhouders. De gevluchten zijn veilig binnen The Underground Railroad, mits ze op hun hoede blijven.
De ‘spoorlijn’ is een groot succes: tussen 1810 en 1860 brengt het netwerk ongeveer 100.000 slaafgemaakten in vrijheid. Via deze route komt Tubman zelf terecht in Philadelphia. Daar sluit ze zich meteen aan bij de anti-slavernijbeweging en wordt ze actief in The Underground Railroad. Ze stelt zich daarbij onverschrokken op. Gewapend met een revolver om slavenhouders te weren, brengt ze de vluchtelingen in veiligheid. Maar de revolver heeft ze ook nodig om slaafgemaakten in bedwang te houden, die spijt krijgen van hun daad en terug willen naar hun dierbaren in slavernij. Dat risico kunnen de hoeders van dit netwerk zich niet permitteren. Spijtoptanten kunnen doorslaan en het netwerk verraden. Daarmee kunnen ze de ondergrondse spoorweg in groot gevaar brengen.
Harriet Tubman is een vrouw om nooit te vergeten. Ze heeft ongeveer 70 slaafgemaakten via The Underground Railroad in vrijheid gebracht. Daarnaast is ze tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865) actief als spion, verpleegster en kokkin. Na de oorlog blijft Tubman actief om slaafgemaakten en armen te helpen. Zo start ze geldinzamelingsacties om scholen te bouwen voor slaafgemaakten. Ook helpt ze de vrijen op weg in hun leven in vrijheid. Na de afschaffing van de slavernij strijdt ze voor het vrouwenkiesrecht.
Sinds 2020 is Harriet Tubman te bewonderen op het Amerikaanse biljet van 20 dollar. Het was toen precies 100 jaar geleden dat Amerikaanse vrouwen nationaal kiesrecht verwierven.
Waarom wordt Jacquelina van plantage Driesveld ‘schoon en dartel in de jeugdigen leeftijd […] ter dood veroordeeld […] zoo verschrikkelijk geëxecuteerd?’ Laten we beginnen bij: wie is Jacquelina van plantage Driesveld? Een vrouw die volgens de bronnen jong en knap is. Zij werkt als bediende in het huishouden van Rudolph van Halm, die eigenaar is van plantage Driesveld. Het is in die periode gebruik om sommige slaafgemaakten in de administratie van de plantage op te nemen met hun voornaam en daarachter te voegen ‘van plantage …’. Daarmee wordt uitgedrukt wiens bezit de slaafgemaakte is en waar hij of zij thuishoort. Over Jacquelina weten we bijvoorbeeld niet wanneer ze geboren is of wie haar ouders zijn.
Ondanks haar jeugdige leeftijd lacht het leven haar niet toe. Totdat ze verliefd wordt op een jongeman, zijn naam is onbekend. Slaveneigenaar Van Halm verbiedt haar alle contact met deze jongeman. Maar verliefd als ze is, vindt ze steeds weer manieren om hem stiekem te ontmoeten. Dat zint Van Halm niet, dus laat hij Jacquelina iedere keer dat hij erachter komt martelen.
Jacquelina wil Van Halm uit de weg te ruimen en verzint een plan. Daarvoor heeft ze muizengif nodig. Ze gaat er wanhopig naar op zoek. Dat vindt ze niet meteen in huis, dus gaat ze naar de apotheek om het te kopen. Ze krijgt het gif ondanks herhaaldelijke bezoeken niet mee, omdat ze geen brief van haar meester kan overleggen. Terug thuis vraagt ze hulp aan futuboi Nihil. Een futuboi is de persoonlijke knecht van een slavenhouder. Kan hij haar misschien aan een beetje muizengif helpen? Nihil weigert. Toch lukt het Jacquelina muizengif te vinden. Op een avond als ze warme chocolade voor Van Halm moet klaarmaken, kookt ze het muizengif mee. Hij drinkt het, wordt meteen onwel, maar overleeft de vergiftiging door vlot ingrijpen van zijn zoon.
Jacquelina krijgt het moeilijk. Haar daad komt uit, mede door 'verraad' van futuboi Nihil. Door de verdeel- en heersstrategie die de koloniale machthebbers actief uitoefenden, loont het slaafgemaakten vaak om een ander te verraden. Jacquelina wordt gearresteerd, gemarteld en bekent. De rechter is meedogenloos en veroordeelt de jonge Jacquelina tot de dood. Op 27 februari 1830 wordt het gruwelijk vonnis voltrokken. Haar verzet heeft ze helaas met de dood moeten bekopen.
Hoe kan het zover komen dat een groep van 200 contractarbeiders James Mavor, de directeur van de Suikerfabriek Mariënberg, koelbloedig lyncht? Deze tragedie vindt plaats in Suriname, op 30 juli 1902. Om de gebeurtenis te begrijpen, moeten we eerst terug naar de geschiedenis van Suriname, naar de periode na de afschaffing van de slavernij.
Vanwege de afschaffing van de slavernij op 1 juli 1863 zoeken de koloniale machthebbers naar arbeidskrachten om de landbouwgronden te blijven bewerken. In de periode van 1873 tot 1916 ronselen ze 34.000 Hindostaanse mannen en vrouwen uit Brits-Indië, die ze onder valse voorwendselen op de boot zetten voor een enkele reis Suriname. Eenmaal aangekomen, krijgen ze weliswaar een arbeidscontract, maar de werkomstandigheden zijn ronduit slecht. De contractarbeiders moeten zwaar werk verrichten, 12 uur per dag, met weinig rust en slechte verzorging. Ze werken voor een loon van 10 tot 15 cent per dag – omgerekend hooguit een paar euro. Een deel van de contractarbeiders overleeft de leef- en werkomstandigheden niet.
Tot ontsteltenis van de contractarbeiders verlaagt de leiding van de suikerfabriek ook nog eens hun loon. Dit laten ze niet over zich heen gaan. Een van de arbeiders werpt zich op als leider: de jonge Jumpa Raygaroo. Onder zijn leiding gaan de contractarbeiders verhaal halen. Omdat de gesprekken op niets uitlopen, leggen ze op 29 juli 1902 massaal het werk neer. De arbeiders zijn woedend, terwijl hun frustraties over de directeur al hoog zitten: naar verluidt vergrijpt hij zich ook steeds aan hun vrouwen.
De volgende dag loopt de situatie uit de hand. Er volgt een bloedige strijd waarin de arbeiders de directeur afmaken. Dit is aanleiding voor het koloniale leger om meteen in te grijpen. Een gewapende leger- en politiemacht voert arrestaties uit. Als de arbeiders, slechts gewapend met kapmessen de vrijlating van hun broeders eisen, schieten leger en politie op hen. Minstens zeventien arbeiders vinden de dood in de kogelregen, tientallen raken zwaargewond. De vermoorde arbeiders worden niet begraven, maar door het koloniale leger in een massagraf gegooid en overgoten met ongebluste kalk.
Op 30 juli 2006 onthulde de Surinaamse regering op Mariënburg een gedenkteken ter herinnering aan de opstand. Wie was de moedige Jumpa Raygaroo, wanneer heeft hij precies geleefd en wat is nog meer kenmerkend aan hem? Meer onderzoek naar de onverschrokken Raygaroo moet hem nog meer uit de vergetelheid halen.
- Slavernij. Het verhaal van Joao, Wally, Oppjen, Paulusvan Bengalen, Surapti, Sapali, Tula, Dirk, Lokhay Rijksmuseum, Atlas Contact, 2021
- Rotterdams Gemeente Archief, Verslag vergiftigingszaak Jacquelina van plantage Driesveld, juli 1829 (toegang: 68, Inventaris: 793)
- De gestrande Meermin | De Volkskrant
- koloniaal-den-haag-de-collectie-1.pdf (haagshistorischmuseum.nl)
- ‘Helden van Mariënburg’ pionnen in de strijd van de antikoloniale emancipatiebeweging | blog (werkgroepcaraibischeletteren.nl)
- Cerita Fakta > Wanita Berani > 3:Martha Christina Tiahahu
- Slavenopstand van Berbice - Wikipedia
- 1763: massale opstand in Nederlandse plantagekolonie Berbice | Lees verder op geschiedenismagazine.nl
- Slavenleider Tula – Nationale held van Curaçao | Historiek
- Haïti versloeg het immense leger van Napoleon. Maar daarvoor betaalt het land nog steeds de prijs - De Correspondent
- Waarom je Haïti's 'vader' Toussaint Louverture (±1743-1803) moet kennen - OneWorld
- Toussaint Louverture (1744-1803) vrijheidsstrijder (absolutefacts.nl)
- Toussaint Louverture - Atlantische geschiedenis - Oxford Bibliografieën (oxfordbibliographies.com)
- Vrede van Rijswijk (absolutefacts.com)
- Harriet Tubman (1823-1913) en de Underground Railroad | Historiek
- Enslaved.org
- Nanny van de Marrons | Koninklijke Musea Greenwich (rmg.co.uk)
- Gevangenneming van prins Diponegoro door generaal De Kock (historiek.net)
- Dit zijn de strijders tegen slavernij die nu alsnog op een voetstuk worden gezet - NRC
- Op zoek naar Boni | Suriname Anda - suriname data
- Wikipedia
De kunstenaars
Serana Angelista (Amsterdam, 1992) is beeldend kunstenaar, grafisch ontwerper en art director. Angelista, die in 2017 afstudeerde aan de Rotterdamse Willem de Kooning Academie, wil met hun werk structuren van ongelijkheid in de samenleving confronteren. De machtsverhoudingen die voorkomen uit het koloniale verleden zijn daarbij een terugkerend onderwerp. Angelista haalt inspiratie uit Curaçaos en Nederlands erfgoed en laat zich leiden door persoonlijke herinneringen en historisch onderzoek.
Voor Revolte: in verzet tegen slavernij heeft Angelista naast het grafische ontwerp van alle informatiedragers, een autonoom kunstwerk gerealiseerd in de vorm van een namenwand. Deze monumentale wand is een ode aan bekende en minder bekende mensen die in verzet zijn gekomen tijdens de koloniale periode. Het gaat soms om georganiseerd verzet in een samenwerkverband met anderen en soms om verzet op persoonlijk, individueel niveau.
De 22 namen zijn verbonden door een lijnenspel die samen gebiedsdelen vormen, verbonden tussen golven in een onmetelijke oceaan. De lege gebieden zonder naam zijn een ode aan de onbekende mensen uit de geschiedenis die in opstand kwamen. Het kunstwerk verbeeldt als geheel de volle omvang van de dynamiek van opstand. Velen verzetshelden kwamen in opstand tegen Nederlands kolonialistisch bewind, op uiteenlopende geografische plekken en in verschillende tijdsperken. De namenwand visualiseert hun verbintenis voor de kijker van nu op een ontroerende en indrukwekkende wijze. De notie van breed gedragen verzet is onontkoombaar.
Quentley Barbara (Curaçao, 1993) maakt tekeningen en schilderijen, maar is vooral bekend door zijn bijzondere sculpturen. Na scholing aan het Instituto Buena Bista Center for Contemporary Art op Curaçao, vervolgde hij zijn opleiding aan de Haagse Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten. Karton, ducttape, kippengaas en gips zijn de basismaterialen voor zijn drie dimensionale werken. Zijn werk roept verwondering op qua maakproces en verleidt tot aanraken. Het werk is speels en verhalend. Het gaat over persoonlijke verhoudingen - zijn familie - of over de geschiedenis van zijn eiland. Barbara laat in zijn sculpturen bewust imperfecties achter mede omdat dit menselijke eigenschappen weerspiegelt.
Het getoonde werk is gemaakt in opdracht van CBK Zuidoost, Amsterdam en gemaakt samen met bewoners. Het is een ode aan de verzetshelden op Curaçao die in 1795 in opstand kwamen tegen hun onmenselijke leefomstandigheden. De leider van deze opstand, Tula, is inmiddels een redelijk breed bekende naam. De grote vaas - opslagmiddel voor goederen van economisch nut - wordt doorbroken. De mensfiguur baant zich een weg naar vrijheid door de amfoor die hem gevangenhoudt met een krachtige beweging kapot te slaan. Dit verwijst naast Tula maar ook naar zijn minder bekende kompanen als Louis Mercier en Pedro Wacao.
Het werk is in een processie - met de werken van Fré Calmes en Monika Dahlberg - rondgedragen in de straten van Amsterdam Zuidoost tijdens de jaarlijkse SouthEast Parade. Zo heeft Barbara het verhaal van het verzet op Curaçao uit de geschiedschrijving naar boven gehaald en geactiveerd opdat het niet vergeten wordt.
Fré Calmes (Haïti, 1985) (hen/hun) is polytheïstisch opgegroeid, met het katholicisme en de voodoo-religie. Door middel van voodoo komt de kunstenaar in contact met hun voorouders en spirituele gidsen. Calmes beoefent een eigen versie van voodoo of, zoals hen het noemt: ‘neo-voodooïsme’. Neo-voodooïsme betekent het uitvoeren van traditionele voodoo-rituelen in een artistieke vorm. Een van de oefeningen in deze vorm is het aanbieden van het lichaam aan spirituele gidsen om een boodschap in een visueel beeld over te brengen.
Met de spirituele gidsen Thenneh Poria en Ekenneh Boyu Boyu brengt de kunstenaar in het werk Altagracia een eerbetoon aan de dappere helden van de Haïtiaanse Revolutie waaronder hun leider Toussaint L'Ouverture.
Thenneh Poria gebruikt verschillende materialen en technieken om portretten te creëren die samen een tapijt van verhalen weven. Zo wordt eer gedaan aan de anonieme mannen en vrouwen die, naast Toussaint L'Ouverture, vurig vochten voor de bevrijding van Haïti. Ekenneh Boyu Boyu breidt dit verhaal van verzet uit. Dat gebeurt via een mixed media-altaar in de vorm van een paard. Dit sculpturale stuk staat symbool voor kracht en veerkracht. Maar het dient ook als een brug tussen werelden. Altagracia wordt met zijn complexe combinatie van materialen zo een voertuig dat de geesten van helden door tijd en ruimte vervoert.
Het getoonde werk is gemaakt in opdracht van CBK Zuidoost in Amsterdam. Calmes werkte samen met bewoners die ook een binding hebben met Haïti. Het werk is in een processie - met de werken van Monika Dahlberg en Quentley Barbara - rondgedragen in de straten van Amsterdam Zuidoost tijdens de jaarlijkse SouthEast Parade. Zo heeft Calmes het verhaal van het Haïtiaanse verzet uit de geschiedschrijving naar boven gehaald en geactiveerd opdat het niet vergeten wordt.
Monika Dahlberg (Kenia, 1975) maakt sculpturen, installaties, collages, foto’s en teksten. Ze haalt haar inspiratie uit Afrikaanse figuursculpturen en populaire beeldcultuur. Dahlberg werkt veel met antropomorfisme: het toekennen van menselijke eigenschappen en emoties aan niet-menselijke wezens. Ze ontwikkelde een herkenbare beeldtaal die verweven is met hoe ze het leven leeft en ervaart. Haar werk is expressief, direct en vrolijk maar biedt tegelijkertijd ook een kritische blik, die soms voor kijkers ongemakkelijk kan zijn.
De drie getoonde collages zijn gemaakt in opdracht van CBK Zuidoost. Dahlberg werkte samen met bewoners aan deze bijzondere schilden, symbolen voor strijdvaardigheid. Het werk is in een processie - met de werken van Fré Calmes en Quentley Barbara - rondgedragen in de straten van Amsterdam Zuidoost tijdens de jaarlijkse SouthEast Parade. Zo heeft Dahlberg deze vrouwelijke koloniale verzetshelden uit de geschiedschrijving naar boven gehaald en geactiveerd. Hun verhaal mag niet vergeten worden.
Het gaat om:
- One-Tété Lohkay (ca. 1686 – 1760), een vrijheidsstrijder tijdens de einddagen van slavernij op Sint-Maarten
- Queen Nanny, de mythische 18e-eeuwse leider van Jamaicaanse Marrons
- Harriet Tubman (1820/25 – 1913, USA) een Amerikaanse abolitionist - zelf ontsnapt uit de slavernij - die tot slaaf gemaakten hielp ontsnappen via een ondergronds netwerk bekend onder de naam Underground Railroad
Maikel Deekman (Paramaribo, 1971) studeerde in 2021 af aan de Gerrit Rietveld Academie. In zijn werk komen werelden samen: die van zijn voorouders en van zijn huidige leven. Hij combineert de cultuur van de Marrons met de kunststroming van het Nederlandse modernisme; Marrons zijn gevluchte tot slaaf gemaakten die in het moeilijk toegankelijke oerwoud van Suriname hun eigen gemeenschappen vormden. Bovendien zet Deekman verschillende technieken tegenover elkaar: die van ambacht en handwerk tegenover die van hedendaagse, high-tech technologie.
Digital Patchwork Framed Mamjo Sculpture Installation (DPFMSI) is een installatie bestaande uit drie delen. Twee elementen tonen elk een mozaïek van stofpatronen op een withouten frame sculptuur. Het zijn pangi stoffen uit de Marroncultuur. De pangi is een lange rechthoekige doek die bij Marrons wordt gebruikt als kledingstuk waarbij de stof om het middel van vrouwen wordt gewikkeld. De strenge belijning van de witte frames verwijzen naar het modernisme van bijvoorbeeld De Stijl en kunstenaar Mondriaan. Het derde element is gemaakt van plexiglas en is een vrije, drie dimensionale vertaling van een spreadsheet met ingekleurde vlakken.
16 Decimal Pedestals bestaat uit 16 scherp gesneden schuimblokken, met daarop kalebassen gevuld met gekleurde en geurende elixers, die rusten op cirkels van opgerolde internetkabels. Kalebassen zijn bij de Marrons in gebruik bij plengoffers. 16 sculpturen verwijzen naar 150 jaar afschaffing van de slavernij in 2023. Elk blok staat voor 10 jaar. Het extra 16e blok staat voor de 10 jaar plantage-arbeid die de tot slaaf gemaakten ná de officiële afschaffing van de slavernij in 1863 nog moesten verrichten.
Het Nederlandse koloniale en slavernijverleden is een pijnlijk, belangrijk en tot voor kort onderbelicht deel van onze geschiedenis. De koloniale geschiedenis van Nederland beslaat een periode van ruim 350 jaar en vond plaats op meerdere continenten. Deze tentoonstelling focust op de trans-Atlantische en Aziatische slavernijgeschiedenis. Ook vertelt de tentoonstelling verhalen over de periode na 1863, toen mensen op andere manieren werden uitgebuit door de Staat der Nederlanden – bijvoorbeeld door middel van contractarbeid.
Revolte: in verzet tegen slavernij werpt een nieuw licht op onze slavernijgeschiedenis en op de mensen die tot slavernij werden gedwongen. Te weinig is bekend over hun strijd voor vrijheid en hun georganiseerde verzet. In de geschiedschrijving en in historische beelden overheerst het beeld van ‘nederige’ en ‘gehoorzame’ tot slaaf gemaakten, als slachtoffers zonder naam of identiteit. Tot slaaf gemaakte mensen die bovendien na de afschaffing van de slavernij ‘dankbaar’ moesten zijn voor de ‘hen geboden vrijheid’. Een vrijheid die ook nu nog vooral wordt gebracht als verdienste van de abolitionistische beweging, waarin voornamelijk witte mensen pleitten voor de afschaffing van de slavernij.
Het vertellen van de onderbelichte verhalen van verzetshelden uit de koloniale tijd is belangrijk om de doorwerking van onze koloniale geschiedenis in het heden te begrijpen. De tentoonstelling Revolte: in verzet tegen slavernij doet het bestaande perspectief kantelen door ándere verhalen te vertellen. Revolte onthult verborgen geschiedenissen van strijdbare rolmodellen.
Gastcurator: CBK Zuidoost, Amsterdam; Delano Mac Andrew, Annet Zondervan
Vormgeving: Serana Angelista
In opdracht van: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Met dank aan de deelnemende kunstenaars.
Revolte: in verzet tegen slavernij is te zien in de etalage en hal van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, op de Rijnstraat 50 in Den Haag.
Meer zien?
Bezoek de tentoonstelling Verzet tegen slavernij, een samenwerking van het Nationaal Slavernijmuseum met het Verzetsmuseum Amsterdam. Kijk voor meer informatie, bezoekerstijden en tickets op: Verzet tegen slavernij – Verzetsmuseum.