In gesprek met leden van de lhbtiqa+-gemeenschap

Veel gaat goed op het gebied van emancipatie en acceptatie van lhbtiqa+ personen in Nederland, maar er zijn ook nog een boel uitdagingen. Dat bleek uit de lhbtiqa+-monitor 2024 die op 6 november 2024 verscheen. Bij lhbtiqa+-archief IHLIA sprak staatssecretaris van emancipatie Mariëlle Paul leden van de lhbtiqa+-gemeenschap. Waar lopen zij in het dagelijks leven tegenaan? En wat denken zij dat nodig is voor meer acceptatie en veiligheid van lhbtiqa+ personen in Nederland?

Wielie Elhorst is in gesprek met staatssecretaris Mariëlle Paul. Hij heeft grijs haar, draagt een bril en een roze bloes en gilet. Hij ondersteunt zijn hoofd met zijn hand en luistert geïnteresseerd.
Beeld: ©Ministerie van OCW
Wielie Elhorst

Wielie Elhorst – lhbtiqa+-predikant in Amsterdam

“Als kind groeide ik op in het Leger des Heils. Toen ik dertien was, in 1982, kwam het Leger in opspraak doordat ze niet goed omgingen met lhbtiqa+-leden. Het woord ‘homoseksueel’ viel geregeld bij mij thuis en daar kon ik me als jonge, ontluikende puber mee identificeren. Een hele positieve identificatie was dat niet. Gelukkig had ik ouders die in hun geloofspraktijk mensen belangrijker vonden dan de principes van het Leger. Hun onvoorwaardelijke acceptatie heb ik ervaren als de weerschijn van de onvoorwaardelijke liefde van God. Hoewel de beginperiode na mijn coming-out in het Leger niet gemakkelijk was, ben ik blij dat ik de moed heb gehad voor mijn seksuele oriëntatie uit te komen. Ik was toen 18 jaar.

Mijn geloof heeft nooit een negatieve rol gespeeld in het accepteren van mijn seksualiteit. Wel heb ik geworsteld met mijn plaats in de geloofsgemeenschap. Toen ik theologie ging studeren in Kampen, heb ik gebroken met het Leger des Heils en ben ik overgestapt naar de Gereformeerde Kerken. In 1998 ging ik aan de slag als kerkelijk jeugdwerker. In 2015 werd ik gemeentepredikant in Bussum. Later werd ik ook lhbtiqa+-predikant voor de Protestantse Kerk Amsterdam. In mijn kerkelijke loopbaan heb ik nooit weerstand ondervonden.

De meeste mensen denken dat gereformeerde kerken erg conservatief zijn, maar juist de Gereformeerde Kerken in Nederland, die later zijn opgegaan in de Protestantse Kerk, waren al vroeg progressief. In Kampen kregen we alle ruimte om vanuit het Studentenpastoraat een Homokring op te richten. Het was een ‘zelfhulpgroep’ die iedere twee weken samenkwam, bijna zeven jaar lang. Vanuit die kring werd ook voorlichting gegeven aan kerken in de regio.

Nu woon en werk ik in Amsterdam. Ik ben predikant met een bijzondere opdracht voor de lhbtiqa+-gemeenschap. Dat betekent dat ik de kerk vertegenwoordig in de lhbtiqa+-gemeenschap en andersom de lhbtiqa+-gemeenschap in de kerk. Ik informeer de kerk bijvoorbeeld over de vragen die leven onder mensen die lhbtiqa+ zijn. De kerk, vind ik, is niet compleet zonder de verhalen van lhbtiqa+ personen. Andersom deel ik met hen dat de verhalen uit de christelijke traditie ook hún verhalen zijn. Sterker nog: dat zij zich die mogen toe-eigenen.

Als pastor voer ik gesprekken met mensen die vragen hebben over hun seksuele oriëntatie of genderidentiteit en hun geloof. Ik spreek ook veel met lhbtiqa+-vluchtelingen. Luisteren schept al ruimte. Ik vind dat het geloof vooral ruimte moet bieden, en geen beperkingen moet opleggen. Je kunt geen rechte lijn trekken van de Bijbel naar het hier en nu. Daarom probeer ik mensen bij het idee weg te houden dat de kerk vooral normen oplegt. Ik breng mensen liever een boodschap van liefde en vrijheid. Mensen zijn vaak blij met een predikant die hen aanmoedigt de ruimte nemen om zichzelf te zijn. Bij mij hoeft niemand bang te zijn iets te doen wat niet mag. Het geloof is een uitnodiging om te leven. Daar hoort mens zijn bij, met alles wat je gegeven is. Ook wat je moeilijk vindt, hoort bij jou.

De directie emancipatie van het ministerie van OCW ondersteunt sinds 2008 ook etnische en geloofsminderheden. Daar wil ik ze een groot compliment voor geven. Die steun is voor onze groepen van groot belang. Ons doel is sociale acceptatie en door deze middelen zijn we veel zichtbaarder. Dat maakt onze positie veiliger. Tegelijkertijd zie ik dat het publieke gesprek over de lhbtiqa+-gemeenschap feller wordt. Het begrip onder jongeren is afgenomen. Lhbtiqa+ personen, en vooral drag queens en trans personen, ondervinden dagelijks hinder van het gepolariseerde publieke gesprek. Ik maak me ook zorgen over de voortgang van de emancipatie, mede door de narratieven die in de Tweede Kamer worden gebezigd en die vaak zonder meer uit een conservatief discours zijn overgenomen. Parlementsleden moeten het goede voorbeeld geven en opkomen voor minderheden. Dat hoort bij de democratie.

Ik geloof in de kracht van verhalen. Die zijn belangrijk om zichtbaarheid en veiligheid te creëren voor minderheden. Verhalen moeten gehoord worden tot in de haarvaten van de kerk en de samenleving. Er zijn ontwikkelingen die maken dat we nooit klaar zijn. We moeten dus blijven opletten om te voorkomen dat er stappen terug worden gezet. Dat houd ik altijd in het achterhoofd.”

Döne Fil is in gesprek met staatssecretaris Mariëlle Paul. Döne heeft lang donker haar, draagt een lichtroze trui en gebaart met haar handen terwijl ze aan het praten is.
Beeld: ©Ministerie van OCW
Döne Fil

Döne Fil – Projectmanager en educator, stichting Maruf

“Ik ben al heel lang actief en werkzaam in het sociale veld. Een thema dat heel dicht bij me staat, is de emancipatie van queer moslims en vrouwen. Als cis vrouw die lesbisch en moslim is, herken ik me daarin. Ik vind het belangrijk om deze thematiek te benaderen vanuit een intersectionele blik. Dat betekent dat je alle facetten waarop mensen discriminatie kunnen meemaken in samenhang ziet. Het is een uitdaging om in die complexiteit te bewegen.

Sinds een jaar of twaalf sta ik voor de klas als gastdocent. Ik spreek over maatschappelijke thema’s; één daarvan is het onderwerp intersectionele discriminatie. Doordat ik veel op middelbare scholen kom, zie ik wat er speelt in de samenleving. Als je de vragen uit de lhbtiqa+-monitor aan andere minderheden zou stellen, zou de uitkomst waarschijnlijk min of meer hetzelfde zijn. Daarom vind ik het belangrijk in mijn lessen alle vormen van uitsluiting te behandelen en vanuit een open blik te benaderen.

De gesprekken in de klas gaan dus vooral over mensenlevens en persoonlijke ervaringen. Die interesse in de ander heb ik altijd gehad. Waarom denken mensen wat ze denken, en waar komen ze vandaan? Ik maak diversiteit vanuit een breed perspectief bespreekbaar. Dat is belangrijk: je kunt niet van mensen vragen de ene groep te accepteren en je tegelijkertijd negatief uitlaten over de andere groep. Een intersectionele benadering creëert gelijkwaardigheid. Vanuit die gedachte ga ik in gesprek met de klassen die ik gastlessen geef; een brede benadering zorgt dat iedereen zich wel in vormen van discriminatie kan herkennen. Dat creëert begrip, respect en een gevoel van veiligheid. Daar zoeken mijn collega’s en ik altijd naar.

In mijn lessen heb ik in de afgelopen jaren gezien dat de maatschappij positief én negatief verandert. Negatief is dat er minder tolerantie en acceptatie is voor minderheden. Uitsluiting van vrouwen op de arbeidsmarkt, femicide, maar ook de toenemende islamofobie en discriminatie van de lhbtiqa+-gemeenschap raken me allemaal. De afnemende acceptatie creëert een gevoel van onveiligheid. Als het slechter gaat met de ene groep, vreest de volgende al voor wat er met hen zal gebeuren. De parallellen tussen minderheidsgroepen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Juist daarom moeten we ons blijven organiseren en verenigen. We moeten elkaar opzoeken en netwerken vormen. Niet alleen via organisaties die opkomen voor de rechten van minderheden, maar juist ook in ons dagelijks werk en leven. Als docent voor de klas, bijvoorbeeld: ga vaker het gesprek aan over discriminatie en wederzijds respect. En in de zorg moet bijvoorbeeld meer aandacht komen voor de risico’s voor lhbtiqa+ jongeren uit gelovige gemeenschappen. Wie vangt hen op als ze uit huis worden gezet? Veel van die jongeren belanden op straat en vallen ten prooi aan verslavingen. Die problematiek zou vast onderdeel moeten zijn van alle zorgopleidingen, zodat er meer oog voor komt.

De kern is dat iedereen overal veilig zichzelf moet kunnen zijn. Op alle gebieden, of het nou gaat om gender, seksuele oriëntatie, geloof, ras of wat dan ook. Uiteindelijk willen we allemaal een normaal dagelijks leven kunnen leiden, onze boodschappen doen en samen zijn met familie en vrienden.”