Ruim 600 medewerkers, met zo’n 30 verschillende nationaliteiten die samen meer dan 250 shows per jaar produceren. Nationale Opera & Ballet (NO&B) is een van de grootste cultuurinstellingen van ons land. In binnen- én buitenland wordt het ‘huis’ geroemd om zijn unieke karakter, mede door de combinatie van opera en ballet. Maar ook door de continue drang naar vernieuwing, waarbij makers van over de hele wereld breken met tradities. Stijn Schoonderwoerd (algemeen directeur), Jaap van Hellenberg Hubar (zakelijk leider De Nationale Opera) en Ernst Meisner (choreograaf en artistiek coördinator Junior Company) nemen je mee in de wereld van NO&B, een van de 113 culturele instellingen die vier jaar lang financiële steun krijgen van het ministerie van OCW.
“Toen ik vorig jaar februari startte in mijn functie als algemeen directeur, leek het hier op een onthoofd huis”, herinnert Stijn zich. De lockdowns hebben een behoorlijke impact gehad op de organisatie en de vele medewerkers. Maar inmiddels bruist het weer in de gangen van Nationale Opera & Ballet. Zangers die hun stem opwarmen in de oefenruimte, de vele meters garen die door de naaimachines worden opgeslokt en de jonge dansers die zichzelf opwarmen aan de barre. Stijn: “De kwaliteit en vakmanschap van de mensen die hier werken, blijft voor mij – als eenvoudige econoom – ongelofelijk om te zien. Het vereist zo’n ontzettende toewijding, datgene wat wij hier jaarlijks produceren. En het is mooi om daar weer fysiek onderdeel van te mogen zijn.”
Visitekaartje voor Nederland
De kleding, pruiken, decorstukken, choreografieën en ontwerpen; bij NO&B wordt vrijwel alles wat nodig is om een voorstelling te realiseren in eigen beheer gemaakt. “En dat maakt ons uniek”, aldus Stijn. “Wij maken hier in Amsterdam alles onder één dak, iets waar veel andere cultuurinstellingen in ons land de mogelijkheden niet voor hebben. Daarbij geven we de makers veel vrijheid. We willen mensen hier de kans geven om te experimenteren, om de vaak nog traditionele gedachtes over opera en ballet aan de kant te schuiven. En dat zorgt voor bijzondere voorstellingen die ook in het buitenland niet onopgemerkt blijven. Zo staan de dansers van Het Nationale Ballet regelmatig op buitenlandse podia en werkt De Nationale Opera (DNO) mee aan coproducties met operahuizen wereldwijd. We zijn daarmee een visitekaartje voor Nederland.”
Het experimentele karakter van NO&B trekt dan ook makers, artiesten en jong talent van over de hele wereld, waaronder grote namen. Stijn: “Denk aan de Russische prima ballerina Olga Smirnova, die zich onlangs uitsprak tegen de Russische invasie in Oekraïne. Ze koos ervoor om na haar vlucht uit Moskou bij ons te komen dansen. Niet alleen omdat ze weet dat we een topgezelschap zijn maar ook omdat we zo’n veelzijdig en modern repertoire hebben.” Die werkwijze wordt overigens ook binnen het operadeel van de organisatie gehanteerd, benadrukt Stijn. “Ook daar bieden we ruimte voor eigen interpretatie van repertoire en kunnen de artiesten die als team samen aan een stuk werken nieuwe perspectieven realiseren. Zo krijgen oude meesterwerken een hedendaags jasje.”
De missie van NO&B
Voor het ministerie van OCW is onder andere het internationale karakter van NO&B reden voor subsidie vanuit de BIS. Maar waarom is die focus op internationalisering nu eigenlijk zo belangrijk voor NO&B? Daar kan Jaap van Hellenberg Hubar meer over vertellen. Hoewel hij zich als zakelijk leider binnen De Nationale Opera nu vooral bezighoudt met de financiële kaders, richtte hij zich tot voor kort op de internationale samenwerking. Zo stond hij in nauw contact met operahuizen in het buitenland én was hij mede verantwoordelijk voor de (buitenlandse) artiesten binnen de eigen organisatie. Hij vertelt over het belang daarvan: “Uiteindelijk is het onze missie om een zo breed mogelijk publiek kennis te laten maken met ons werk, zowel in Nederland als daarbuiten. Belangrijk onderdeel daarin is internationalisering. De uitwisseling met internationale artiesten is cruciaal om verhalen van over de hele wereld naar Nederland en het Nederlandse publiek te brengen. Internationalisering is voor ons dus niet per se een doel, maar meer een middel om onze missie te kunnen bereiken.”
En daar komt veel bij kijken, aldus Jaap. “We produceren jaarlijks zo’n zestien verschillende opera’s. Dat komt neer op zo’n honderd voorstellingen per jaar. Daarvoor maken we gebruik van een vast koor en meerdere partnerorkesten. Maar daarnaast hebben we ook nog allerlei mensen binnen onze organisatie rondlopen die slechts tijdelijk bij ons zijn. Denk hierbij aan de solisten. Zij komen vaak bij ons binnen op basis van internationale verdiensten of worden gescout door één van onze casting directors. Zij scouten over de hele wereld om te zorgen dat we de rollen door de beste solisten laten zingen. En dan kent elke productie ook nog een ander artistiek team van ontwerpers en kunstenaars, onder leiding van de regisseur. En dan is er nog geen decorstuk gebouwd, geen kostuum genaaid en geen noot gezongen. Ofwel, we hebben continu te maken met een behoorlijk ingewikkelde logistieke operatie.”
Er moeten volgens Jaap dan ook allerlei zaken op persoonlijk niveau worden geregeld. “Mensen die vanuit het buitenland bij ons in dienst komen, helpen we onder andere bij het vinden van een woonaccommodatie. Ook helpen we hen met het integratieproces, zoals een taalcursus. Voor internationale artiesten die tijdelijk in ons land verblijven, kunnen we ook het één en ander doen. Net waar behoefte aan is.” Volgens Jaap is het essentieel dat dit soort dingen goed worden geregeld. “Om aan deze kunstbeoefening te kunnen doen, en om dag-in-dag-uit het maximale uit jezelf te halen, is het van groot belang dat je je ergens thuis voelt. Je moet je volledig kunnen focussen op je taak en niet bezig moeten zijn met allerlei randzaken. En dus ondersteunen we waar we kunnen.”
Jong talent
Die ondersteuning wordt overigens niet alleen geboden aan doorgewinterde makers en artiesten. Zo wordt binnen NO&B veel gewerkt met jong talent. Voor het ministerie van OCW nóg een reden om subsidie vanuit de BIS te verstrekken. Zo loopt binnen DNO de Nationale Opera Studio, een tweejarig programma waarin zes jonge getalenteerde zangers en één repetitor klaargestoomd worden voor een internationale operacarrière. Ook jonge balletdansers krijgen bij NO&B de kans om zich verder de ontwikkelen. NO&B richtte hiervoor in 2013 de Junior Company van Het Nationale Ballet op, met choreograaf Ernst Meisner als artistiek coördinator. “We wilden een plek creëren waar jong talent kan ervaren hoe het is om professioneel te dansen”, legt Ernst uit. “Klassieke dansers beginnen als ze een jaar of tien zijn. In groep 7 starten ze met een vooropleiding van de balletacademie, waarna ze nog vijf jaar havo doen in combinatie met dansen. Na die zeven jaar doen ze auditie voor de academie die nog eens twee jaar duurt. Ze zijn goed, want anders worden ze niet aangenomen, maar ze weten nog niet hoe het er in de praktijk aan toe gaat. Daarom zijn we in samenwerking met de academie begonnen met de Junior Company. Hier leren ze hoe je omgaat met choreografen, balletmeesters en repetitors. En hoe het is om onderdeel te zijn van een groter geheel zonder dat docenten je voortdurend begeleiden. We coachen ze zodat ze leren omgaan met het dansen van vier verschillende balletten per dag, van het Zwanenmeer tot een moderne choreografie. Hoe ze mentaal moeten omgaan met de druk, maar ook hoe ze blessures kunnen voorkomen.”
Talentontwikkeling is van groot belang voor NO&B. “Je moet investeren in jonge talenten en zorgen dat het ze echt gaat lukken”, aldus Ernst. “We zien nu in het grote gezelschap dat de helft van de dansers afkomstig is van de Junior Company. Door jonge dansers goed te begeleiden, weet je ze bij je te houden.” De bijdrage vanuit de BIS is belangrijk voor de Junior Company. “Wij kunnen de jonge dansers nu in hun tweede jaar van de company in dienst nemen bij Het Nationale Ballet, waardoor ze een bepaalde zekerheid hebben. Als je naar bijvoorbeeld Amerika kijkt, dan zie je dat ze daar 38 weken per jaar moeten dansen en de andere weken in een bar moeten werken omdat ze anders niet rondkomen. Dat wil je niet bij jong talent!”
Het belang van de BIS
Algemeen directeur Stijn bevestigt het belang van de subsidie vanuit de BIS. “Zonder zouden we nooit op deze manier te werk kunnen gaan”, benadrukt hij. “Sterker nog: we zouden niet eens kunnen bestaan zonder financiering vanuit de basisinfrastructuur en andere subsidies. Althans, niet op deze manier. We zijn ons dan ook heel bewust dat de vrijheid waarin we werken niet vanzelfsprekend is.” Toch hoopt Stijn dat het op een dag niet meer nodig is om elke vier jaar een nieuw plan in te moeten leveren om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie. “NO&B hoort in mijn ogen bij de culturele basisvoorziening van Nederland, die niet elke vier jaar opnieuw zijn bestaansrecht zou hoeven onderbouwen. Net als Het Rijksmuseum bijvoorbeeld. Het zou daarom heel mooi zijn als we ooit kunnen rekenen op een vaste bekostiging in plaats van steeds een tijdelijke subsidie vanuit OCW.”
Staatssecretaris Uslu bij NO&B
Afgelopen maart bracht staatssecretaris Gunay Uslu (Cultuur en Media) een bezoek aan Nationale Opera & Ballet. Tijdens de uitgebreide rondleiding door het pand aan de Amstel kreeg ze de kans om alle facetten van de organisatie van dichtbij te bekijken. Zoals de kostuumafdeling, de ververij en het rekwistietenatelier. Geen ruimte bleef onbezocht. Hierbij ging ze in gesprek met de mensen die zich dag en nacht inzetten om de organisatie draaiende te houden. Ook nam ze een kijkje bij de repetities van onder andere de voorstellingen Eurydice, Tosca en In the Future.
Ernst vond het geweldig dat de staatssecretaris ook een bezoek bracht aan de Junior Company. “Ik ben enorm blij dat ze de tijd had om onze juniors te zien. Ze dansten een deel van een ballet van Hans van Manen, dé choreograaf van Nederland. Zijn stukken zijn moeilijk en heel uitdagend, en heel gewild om te dansen. Ik ben blij dat de staatssecretaris kon meemaken en voelen wat onze jonge talenten elke dag doen.”